Opera Jupi op kleutermaat:
Met wat kriebels in onze buik, stonden we de wachten op de bus.
1. Twee vriendjes spelen in de wolken.
Ze zijn verschillend.
De ene durft veel, de andere niet.
De ene wil verder, de ander wil liever terug.
De ene kan zingen de andere niet.
Samen hebben ze veel plezier.
2. ZINGEN TOT IN DE WOLKEN.
In JUPI wordt veel gezongen. In plaats
van te spreken zingen de vriendjes.
Niet zomaar zingen... mooi zingen... op
rijm ook. En hoog! Tot in de wolken zo
hoog!
2. Tot de zangeres een nieuw vriendje maakt.
Samen maken ze de mooiste muziek.
Zij zingt, hij speelt muziek.
3. Eén vriendje kan niet meedoen.
Ze kan niet mooi zingen.
De wolk gaat niet omhoog.
Als zij zingt, stopt alle muziek en wordt het
donker.
Da’s niet fijn. Ze voelt zich alleen. Het maakt
haar verdrietig. En boos! Heel boos.
4. De zangeres hoort zichzelf zo graag zingen, ze
vindt haar gezang zo mooi dat ze blijft zingen...
steeds hoger en hoger...
5. Kan ze hoger? Ja hoor.
Nog hoger? Ja hoor.
Pas op! Niet te hoog!
Ze blaast helemaal op!
Poef! Weg.
6. Het vriendje heeft spijt.
Spijt van haar boosheid.
Spijt van haar woorden.
Spijt van haar jaloezie.
Nu is ze weer alleen.
Of niet?
Nee niet helemaal.
De zangeres is weg, maar haar muziek niet.
Die zit in een klein wolkje. En wordt verspreid
over de hele wereld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten